Oorspronkelijk was ene Tommy Womack aangekondigd voor deze avond, maar hij laat het afweten. Niet getreurd echter, want met Wild Ox Moan, in het dagelijkse leven Fred Verhaegen, vonden we een waardige vervanger. Fred kennen we al lang en het is zijn derde keer dat hij op ons podium staat. Een eerste keer was dat met Mambo Chillum in 1998 (zie historiek-pagina). Hij kwam terug met Durango in 2004. En nu 10 aar na zijn eerste passage, zien we hem verschijnen als Wild Ox Moan (naar een song van Taj Mahal? Zou best kunnen). Dit is ook de titel van zijn eerste solo-cd op het Radical Duke-label, waarop enkel eigen nummmers staan. Het is een sobere, maar zeer genietbare plaat geworden, waarop Fred laat horen dat hij volgroeid is als bluesman en mag solliciteren voor een soundtrack bij Wim Wenders. kopen die handel, ook al omdat een extra Radical Duke compilatie bij zit (met o.a. Dez Mona en DAAU).
Wie David Olney de laatste jaren aan het werk zag kent ook Sergio Webb, want hij is zijn vaste begeleider. Maar hij kan het ook alleen, getuige hiervan zijn cd Long Green Hour uit 2005. Of hij bij ons ook solo optreedt is nog onduidelijk. 40 jaar in het vak, goed voor 21 albums, gecoverd door o.a. Emmylou Harris, Steve Earle, Johnny Cash en Linda Ronstadt.
Ladies & gentlemen: here’s David Olney!! Zestig is hij ondertussen, maar still going strong en te rubriceren tussen de allergrootsten. Dat deed ook Townes Van Zandt toen men hem vroeg wie zijn favoriete songwriters waren: Mozart, Lightnin’ Hopkins, Bob Dylan en ... David Olney! Hij haalde nooit een supersterstatus en had zijn ietwat stoffig ambtenarenimago niet mee, maar dat zal hem worst wezen. Hij doet zijn ding zoals hij het zelf wil en hij doet het nu ook bij ons. Breng een speld mee en laat ze vallen. Deze maand verscheen in het internet freezine MazzMusicaS een uitgebreid interview met Olney naar aanleiding van zijn tournee door Nederland en België (waarvan de Belgische poot bestaat uit één N9-concert). We geven het interview hieronder graag mee, met de vriendelijke toestemming van MazzMusicaS.
-----------------------------------------------------------------------------------------
DAVID OLNEY OVER ZIJN STIEL
“Als het slot van een liedje mij verrast, dan verras ik meestal ook de luisteraar”
Het zou gemakzuchtig zijn om Olney als cult-held of als het zoveelste ‘best bewaarde geheim van Nashville’ te blijven behandelen. Verreweg de meeste lezers van MazzMusikaS zijn sinds decennia met hem vertrouwd en weten dat zijn werk al minstens vijftien jaar door de officiële sterren wordt opgenomen. Ook de Amerikaanse pers prijst hem in toenemende mate de hemel in. Zijn – blijkbaar toch schrikbarende – veelzijdigheid als ouderwets romantische minstreel, sardonische verteller en scheurende rock-’n-roller veroordeelt hem tot de kleine zalen, maar hij voelt zich er uitstekend bij.
Een interview over Het Vak, naar aanleiding van de Nederlands/Vlaamse tournee, die op 4 oktober in Groningen begint.
One Tough Town
Theo De Jong: Je beschouwt je meest recente studioplaat, One Tough Town, als ‘een terugblik op honderd jaar Amerikaanse muziek’. Zo’n overzicht is per definitie onvolledig, maar je ziet het als een permanente uitdaging om dat ideaal te benaderen. Ben je op deze schijf het dichtste in de buurt gekomen, en is het album daarmee je belangrijkste werk tot nu toe?
David Olney: Al mijn opnamen zijn belangrijk voor me. Ik heb dit album niet met scherpere concentratie of meer hartstocht gemaakt dan mijn andere platen. Ik denk echter wel dat One Tough Town muzikaal avontuurlijker is dan alles wat ik ervóór heb gedaan. De songs zijn tegelijkertijd ernstig en luchthartig, Who’s The Dummy Now is daar een goed voorbeeld van. En de titelsong is grappig, maar zet ook tot denken aan. In termen van mijn loopbaan is Deeper Well misschien mijn belangrijkste song, omdat Emmylou zo succesvol met dat nummer aan de haal ging.
TDJ: Mij intrigeert je omschrijving van Oh Yeah (Dead Man’s Shoes) als ‘Flannery O’Connor goes to New Orleans’, omdat jij met deze schrijfster een zelfde scherpe – om niet te zeggen wrede –, laconieke humor lijkt te delen. Heeft de gewelddadigheid van haar verhalen jou geïnspireerd? Ik denk hier onder andere aan Robert Ford & Jesse James.
DO: Ik zie mezelf niet als wreed of laconiek. Ik weet zeker dat Flannery O’Connor zichzelf niet zo zag. Ik ben bang van geweld, heb geen vuurwapens, kan ook niet naar horrorfilms kijken. Terloopse wreedheid vind ik iets angstwekkends. Om de angst onder ogen te zien, moet ik er zakelijk over zijn. Ik kan niet doen alsof gewelddadige neigingen alleen bij andere mensen voorkomen. Ongetwijfeld heb ik het in me om net zo gestoord te zijn als de hoofdpersoon in Dead Man’s Shoes, of zo wreed en tiranniek als Jesse James. Het blijft een raadsel waarom de één zich wel door zulke duistere prikkels laat leiden en de ander niet. Dat maakt wreed en gewelddadig gedrag nog angstaanjagender. De willekeurigheid is ontstellend.
TDJ: See How The Mighty Have Fallen is je vierde song over Israëls koning David. Wat fascineert je zo aan de man?
DO: David is echt. Het ene moment net zo’n heldhaftige leider als Winston Churchill, en even later precies zo omkoopbaar als Bill Clinton. De helden van het Oude Testament zijn vreemd, vol gebreken, en menselijker dan Christus in het Nieuwe Testament. Als volmaakte persoonlijkheid is Jezus minder meeslepend dan David. Jezus’ boodschap mag de levens van mensen veel radicaler veranderen, maar als karakter is hij wat tweedimensionaal. David heeft de bedrieger in zich. Dan wordt hij een oorlogsheld, daarna een staatsman, tenslotte de geestelijke leider. Ik kan maar één man bedenken die binnen zijn leven een vergelijkbaar terrein wist te bestrijken: Mohammed Ali. [Hier blijkt het nadeel van een mailwisseling aan de vooravond van een tour, als er geen tijd meer is om door te vragen. Mij lijkt het niet houdbaar om de Jezus uit de evangeliën als ‘wat tweedimensionaal’ af te schilderen. De woede tijdens de tempelreiniging, de felle debatten met de schriftgeleerden, de doodsangst in de Hof van Gethsemane… ook los van elke theologisch kader maakt Jezus in het Nieuwe Testament geen ‘tweedimensionale’ indruk. Benieuwd wat de schrijver van Jerusalem Tomorrow ervan zegt als ik hem na een van de komende concerten spreek – TDJ]
TDJ: Enig idee wanneer we het volgende studioalbum kunnen verwachten? En mogen we ons weer verheugen op voorpremières van nieuw werk tijdens de komende tournee?
DO: Zeker! Ik ben de laatste tijd veel in de studio geweest, en in 2009 moet er een nieuwe cd verschijnen, mogelijk in het voorjaar. Ik zal veel van het materiaal spelen, want ik doe graag stukken die nog vers zijn, en ik ben altijd geïnteresseerd in de reacties van de mensen op songs die ze nog niet kennen.
Het ontstaan van songs
TDJ: Townes noemde Waitin’ Round To Die als het eerste nummer waar hij echt tevreden over was. Kan jij zo’n eerste ‘echte’ song aanwijzen in je eigen werk?
DO: Met If My Eyes Were Blind heb ik mijn artistieke stem gevonden. Ik kon het niet geloven dat ik die woorden voortbracht – gekenmerkt door een innerlijke logica, een dwingende vorm, en tegelijkertijd door een soort onbevreesdheid. Dat was wat ik eerder wilde bereiken met Saturday Night And Sunday Morning. Misschien is dat gelukt, ik weet het niet, maar Saturday Night klinkt voor mij als een song van Townes. If My Eyes Were Blind is echt een song van mij.
TDJ: Jij bent één van de weinige uitzonderingen op de ‘wet’, dat artiesten in de populaire muziek na hun veertigste inboeten aan creatieve scherpte, en het heilige vuur almaar moeilijker kunnen oprakelen. Ook iemand als Dylan ontkomt steeds minder aan routine. Bij jou is er veeleer sprake van een omgekeerde ontwikkeling. Wat is de achtergrond van die blijvende honger, die nooit verflauwende drift tot experimenteren?
DO: Het heeft mij enorm geholpen dat ik kan samenwerken met John Hadley. Ik probeer met een oorspronkelijk idee te komen, en John suggereert dan verschillende mogelijkheden voor de uitwerking, of levert een muzikale vondst waar ik zelf nooit aan zou hebben gedacht. Ik kan nu ontvankelijker zijn voor suggesties van anderen. Een liedjesschrijver heeft twintig tot dertig jaar nodig om zijn creatieve visie voor zichzelf te definiëren. Als je eenmaal zover bent, kun je ook invloeden van buiten inpassen. Uiteindelijk sta je in dienst van de song. Op de één of andere manier vinden ze jou net zo goed als jij hen. Als John Hadley, Gwil Owen of Sergio Webb erbij zijn als de song de kamer binnenkomt, is dat een bonus.
TDJ: In het cd-boekje van Through A Glass Darkly (1999) zeg je over Townes: ‘His writing was very unguarded. All the best writing is’. Hoe bewaar jij zelf die vruchtbare ontvankelijkheid? Is er geen voortdurende spanning tussen dat ideaal en de vaktrots
van de altijd bijschavende ambachtsman?
DO: Ik kan het me niet veroorloven om er teveel over na te denken. Ik doe mijn best om de karakters zo natuurlijk mogelijk neer te zetten, te respecteren wie ze zijn, ze geen dingen te laten doen die niet in hun aard liggen, en hun handelingen van muziek te voorzien. Ik doe geen poging om een diepe waarheid te presenteren. We hebben het over de menselijke verbeeldingskracht. Dat is niet de plek waar God geboren wordt, het is als het ware de deur waardoor God onze werkelijkheid binnentreedt. Onze fantasie schept machinegeweren of liedjes. Ze kan zich een voorstelling van perfectie maken, maar ze leidt ons er niet naartoe. De enige adequate reactie op het ontstaan van een song is volkomen nederigheid. Als ik er een schrijf, dan heb ik mazzel.
TDJ: Je hebt een flink aantal ‘historische’ nummers in je repertoire, waarin de specifieke periode met een zelfde precisie wordt getekend als de karakters. Ik ben benieuwd wat de aanzet was tot Thirty Coins Of Gold, Barrymore Remembers en Dillinger.
DO: Thirty Coins Of Gold ontstond nadat ik gehoord had over de passiespelen in het Duitse Oberammergau. Als ik het goed begrijp, repeteren de acteurs maandenlang voor de uitbeelding van Christus’ dood en opstanding. Ik vroeg me af hoe de acteur die Judas speelde zijn rol aan zou kunnen. Toen dacht ik aan Da Vinci’s Laatste Avondmaal, en dat degene die model stond voor Judas in dezelfde positie moet hebben verkeerd als de Judas van de passiespelen. Daarna begon het verhaal zich voor mij te ontvouwen. Het nummer is sterk beïnvloed door Townes’ Mr. Mudd And Mr. Gold.
Barrymore Remembers was aanvankelijk een poging om een tango te schrijven. De eerste regel, ‘Have I told you I was once quite the ladies’ man?’, kwam zomaar in me op, en ik vroeg me af wie dat gezegd kon hebben. Meer regels volgden, tot het moment waarop ik begreep waar het over ging: hij is een acteur op leeftijd, hij is een zuiplap, hij is… HIJ IS JOHN BARRYMORE! Daarna hoefde ik hem alleen maar zijn eigen geschiedenis te laten vertellen. Die barman in de song dook op een gegeven moment op en vroeg om een baan…
Dillinger begon als niet meer dan wat dwaze muziek. De melodie klinkt als die van een kinderliedje. Mijn vriend Gwil Owen, met wie ik af en toe songs schrijf, had me een ordinaire, lugubere biografie van John Dillinger gegeven. Ik heb gepoogd om in de tekst Dillingers wreedheid te doen contrasteren met die melodie. Ik schreef “‘Fuck ‘em’, says John Dillinger” met de gedachte dat ik later wel iets minder grofs zou vinden. Maar er was niets anders dat werkte. Je zult het dus nooit op de Amerikaanse radio horen. Niks aan te doen…
TDJ: Bernard Shaw zei ooit dat een schrijver altijd werkt, ook als hij schijnbaar gedachteloos uit het raam kijkt. Zie jij dat ook zo?
DO: Ja, ik denk dat het grootste deel van het proces zich afspeelt terwijl ik slaap. Aanvankelijk was schrijven een externe discipline. Er komt een moment dat je het internaliseert. Voor mij is het nu even vanzelfsprekend als het feit dat ik rechtshandig ben.
Kwetsbaar, agressief en vanuit onverwachte hoek
TDJ: Je bent niet bang om zo direct en kwetsbaar mogelijk over de uitersten in de liefde te zingen, van de ondraaglijke, obsessieve pijn in Ache Of Longing tot de volkomen vervulling in You Are Here. Ik stel me voor dat je eindeloos moet snoeien voordat de tekst ‘naakt’ genoeg is.
DO: Ja, ik vind het moeilijk om zulke songs te schrijven. Liederen over gangsters, bezopen acteurs, valse profeten of de Eerste Wereldoorlog zijn producten van je fantasie. Het kan heel bevrijdend zijn om ze te schrijven, omdat je buiten jezelf om werkt – het enige waar je voor moet waken is dat je de song niet in de weg gaat zitten. Maar een liefdesliedje moet persoonlijk zijn. Je maakt niet alleen duidelijk wat je voor een ander voelt, je legt je ziel bloot voor de wereld. Je maakt jezelf dus inderdaad kwetsbaar. Liefde en Dood zijn de gemene delers van het menselijke bestaan – maar alleen over de liefde kan je schrijven nadat het je is overkomen.
TDJ: Ook in het ruigere werk heb je een reputatie. Ik kan maar twee mannen bedenken die jij misschien niet van de bühne brult: John Fogerty en een pisnijdige Neil Young. Je lijkt er live altijd een doortrapt plezier in te hebben om de eerbiedige stilte na één van je luisterliedjes onmiddellijk aan flarden te loeien door de vocale kettingzaag aan te zetten in Camille of God Shaped Hole – en je doet het met een punkgif waar Johnny Rotten niet aan kon tippen. Waar komt die agressie vandaan? Je bent niet bepaald milder geworden sinds, pakweg, The Way I Am… in ieder geval niet als artiest.
DO: De mensen weten niet meer wat een schok het was om voor het eerst in aanraking te komen met Elvis, Little Richard, Wanda Jackson, Jerry Lee en alle andere pioniers. Qua effect kwamen hun uitvoeringen nog het dichtst in de buurt van dramatische opera – zo ‘over the top’, zo heftig. Was het woede of genot? Wat deed het ertoe? It rocked. Als kind raakte rock-’n-roll mij met verbijsterende kracht, het was iets volkomen onverwachts. Ik wil hetzelfde effect sorteren als ik op een podium sta. Spanning en ontlading. Het goede nieuws en het slechte. De hele zweterige, gemene, vuile, hartverscheurende, heerlijke bende. OH YEAH!
TDJ: Je bent de meester van het onverwachte perspectief. Ik denk dan niet alleen aan de spontaan opkomende voorbeelden zoals de ijsberg die verslag doet van de ondergang van de Titanic, maar ook aan het procédé waarmee je dwars tegen de folk-traditie ingaat door Jesse James af te schilderen als een sadistische bluffer in plaats van een Robin Hood. Is dit een bewust foefje – mogelijk ingegeven door de behoefte om het publiek juist níet te geven waar het om vraagt? Of is het jouw kijk – ‘through a glass darkly’ – op de wereld zoals wij die kennen?
DO: Het is in elk geval niet míjn foefje. Er is een Amerikaanse schrijver, O’Henry, die zich in de jaren ’80 en ’90 van de 19e eeuw specialiseerde in verhalen van drie bladzijden met een paradoxale of ironische wending. Ik was dol op zijn werk, en ik heb hem waarschijnlijk als voorbeeld gebruikt toen ik met mijn eigen ‘vreemde’ verhalende songs begon. Zo’n nummer valt dood als ik van tevoren weet hoe het afloopt. Als het slot van een liedje mij verrast, dan verras ik meestal ook de luisteraar.
TDJ: Je bewonderaars richten zich over het algemeen zo op de teksten, dat ze vaak onvoldoende aandacht besteden aan je muziek – misschien juist omdat ze zo’n organisch geheel met de woorden vormt. Er is waarschijnlijk geen melodie die zo hunkert en schrijnt als die van Ache Of Longing, of een desolater muzikale omlijsting (met zo’n subtiele hint van fragiele, maar onuitroeibare hoop) als die van I’ll Fall In Love Again. Tekst en muziek vallen zo samen, dat ze tegelijkertijd lijken te ontstaan.
DO: Het begint voor mij altijd met een flard van de tekst, ik probeer dan zo snel mogelijk te zorgen dat de melodie gaat lopen. Het wijsje functioneert als redacteur, het dwingt me om zuinig met woorden te zijn. Naarmate de song vordert, zorg ik voor de aanpassingen die de vorm vereist. Heb ik hier een bepaalde overgang nodig, moet ik daar een langer refrein inpassen? Het komt er altijd toch weer op neer dat je doet wat de song je dicteert.
Live ‘At Norm’s’ en ‘In Holland’
TDJ: Eind augustus heb je je eerste Amerikaanse concertplaat uitgebracht, Live At Norm’s River Roadhouse, Vol. 1 (gezien de geluidskwaliteit zullen we Ghosts In The Wind maar niet meetellen…), bijgestaan door Sergio Webb en Jack Irwin. Waarom ‘alleen’ Sergio en Jack? Dat is geen kritiek, maar ik herinner me nog goed hoe je je in ’94 heerlijk uitleefde met de complete band van Shawn Camp achter je.
DO: Sergio en ik hebben nu zo’n drie jaar samen gespeeld. Ik wist dat het om een unieke combinatie ging, en ik wilde die magie vangen op een volledige cd. Jack Irwin is eigenaar van de studio waar ik One Tough Town heb opgenomen, en behalve drummer is hij ook een begaafde toetsenist. Norm’s River Roadhouse is een lekkere plek om te spelen. Norm is zelf geluidstechnicus, en de akoestiek in de club is uitstekend. Kortom, ik had mensen met wie ik graag speel en een podium waar ik graag optreed. Het was eigenlijk vanzelfsprekend om daar een live-plaat op te nemen. Ik vind dat wij drieën als een volledige band klinken. Zonder bas kreeg de muziek iets rauws. Ik zal ook een nieuwe At Norm’s uitbrengen zodra we genoeg materiaal hebben. Ik beschouw die platen als de tegenhanger van wat ik in Nederland met Pieter Groenveld heb gedaan.
TDJ: Betekent dit het einde van de Nederlandse live-platen voor Strictly Country Records? Dat zou ik jammer vinden. Ik ben gehecht aan de intimiteit van Groenvelds registraties, en Liz Meyer is een vakvrouw als producer.
DO: Wat mij betreft, gaat de serie Live In Holland gewoon door. Ik ben trots op de SCR-opnamen, en dank verschuldigd aan Pieter en Liz. De concerten bij Norm hebben een specifieke kwaliteit, maar dat geldt ook voor de platen van SCR. Ik zie geen enkel conflict tussen beide projecten. Bovendien is Pieter een eerlijke, open vent. We werken al die jaren samen op basis van één gesprek en een handdruk.
TDJ: In de Lage Landen mag je alleen stiekem chauvinist zijn, maar we zijn er natuurlijk verdomd trots op dat je No Lies van Rudy van Dam op One Tough Town hebt gezet. Waarom is je keuze op die song gevallen?
DO: Ik hoorde over Rudy via Leo Kramer (organisator van de concerten ‘In The Woods’, in het Nederlandse Lage Vuursche – TDJ). Hij voerde me dronken en zei, ‘luister eens naar deze jongen’. Ik liet Leo eindeloos No Lies afspelen. Eén van de uitdagingen die ik mezelf voor One Tough Town had gesteld was om een song van iemand anders te doen. Iets ongebruikelijks. Ik heb veel materiaal van Ad Vanderveen doorgespit, een geweldige artiest en een goede vriend van me. Hij heeft wat songs van mij opgenomen, en ik zou hem dolgraag een gelijksoortig compliment maken. Mijn vertolkingen waren alleen minder dan die van Ad, ik zal nog een poging doen. No Lies bleef intussen in mijn hoofd zitten. We vonden een goeie groove, en dat is het verhaal. Kun je tegen Rudy zeggen dat het me niet is gelukt om het jasje te vinden dat ik hem beloofd had? Is een paar mooie sokken ook goed?
Interesse in het online muziekmagazine MazzMusicaS Free-Zine? Abonneren kan door een mailtje te sturen naar marc.mazzmusikas@skynet.be
Prijs: 10